Eigenaarswisselingen, economische crises, wereldoorlogen: Er heeft zich heel wat afgespeeld op de scheepshelling in Wergea. Hoe het bedrijf zich onder al deze omstandigheden staande heeft kunnen houden, zal misschien wel nooit helemaal duidelijk worden. Wat wel bekend is over het reilen en zeilen op de werf, is online gezet en valt hier te lezen.
1874-1881
Op 24 december 1874 koopt HENDRIK HENDRIKS POSTMA, scheepstimmerman uit Heerenveen, een stuk land liggend noordelijk van de “Ald Haven”, de eertijds deels al gedempte opvaart naar het “Ald Slot“, en westelijk van de Wergeasterfeart, voor 1200 gulden. In 1875 sticht hij hier een werf, bestaande uit een timmerschuur, spaanhok, secreet, drie woningen onder een kap en twee hellingen. In 1881 raakt hij in een faillissement en volgt een gedwongen verkoop. De genoemde goederen bestaan dan uit 3 schepen, welke op de werf in aanbouw waren. Deze worden afzonderlijk verkocht. Het werfterrein zelf, met zijn al genoemde opstallen, wordt in de finale verkoop op 28 juli 1881, verkocht aan Jan Eindhoven voor de prijs van 2010 gulden.
1881-1889
TJIBBELE van der Werff, die op 14 mei 1881 was getrouwd met ANTJE AUKES v/d VEEN, vestigde zich in september in Wergea en huurde de werf de eerste 8 jaar van Jan Eindhoven. Tjibbele was een telg uit het bekende scheepsbouwersgeslacht van Van der Werff uit Drachten, waar al sinds 1729 door een van zijn voorvaderen in de Suyder-Dragten schepen werden gebouwd. Zijn grootvader Ate Pieters (1819-1890) begon een scheepswerf aan de Dwarsvaart/ Langewijk in Drachten.Tjibbele was dus goed vertrouwd met het scheepsbouwvak en heeft daar ook zijn opleiding genoten. Zijn bedrijf in Wergea moet goed hebben gelopen. Het nog aanwezige werfboek geeft aan dat er 146 schepen zijn gebouwd in het tijdrek van 1881 tot de winter van 1908/1909. Het betreft hier alleen houtbouw. Uit het overzicht blijkt verder dat meer dan de helft van de bouwopdrachten bestaat uit schouwen en pramen, welke veelal hun weg vonden in het waterrijke gebied rondom Wergea. Door het ontbreken van wegen waren de boerenbedrijven maar ook andere neringdoenden vrijwel geheel aangewezen op vervoer te water. Verdere bouwopdrachten betreffen een 15 tal schepen met een lengte van rond de 15 meter en een paar roefschepen ,waarschijnlijk skutsjes.
Na een aantal jaren bleek namelijk de mogelijkheid te bestaan om de werf te kopen. Planning in die richting is de aankoop van een woning met erf aan de zuidzijde van de eerder genoemde opvaart langs de werf op 29 mei 1889. Het betreft de hier nu nog bestaande woning Nieuwe Hoek 15 bewoond door mvr. I. Postma. Van deze kavel is het meest oostelijke gedeelte, ter grootte van 93 centiare, uitgezonderd, thans staat hierop het evangelisatiegebouw “Het Anker”. Dit stuk grond was eerder verkocht aan Albert Roelofs de Vries. Waarschijnlijk is, dat hierop de uitzonderlijke bepaling van toepassing was, aangaande de draai over de opvaart. De draai zelf was destijds gebouwd in het verlengde van het algemene pad , wat loopt vanaf de grote brug langs de Wergeaster feart tot aan de werf. Hierover is in de akte vermeld, dat de draai nimmer verplaatst mag worden naar het gekochte stuk grond. Dit is alleen te begrijpen als deze bepaling van toepassing was op de eerder genoemde 93 centiare. Met deze bepaling stelde Tjibbele de toegang tot de werf in de toekomst veilig met zijn voorgenomen aankoop van de werf.
Op 4 oktober 1889 koopt Tjibbele van Jan Eindhoven , dan wonende in Parijs, de werf voor de prijs van 1800 gulden. Op 3 september 1892 werd Tjibbele bij openbare verkoop ook eigenaar van 3 woningen zuidelijk van de eerder gekochte woning aan de overzijde van de opvaart.
1889-1927
Financieel mocht het Tjibbele dan voor de wind gaan ,persoonlijk leed hij een gevoelig verlies met het overlijden van zijn vrouw Antje in 1893. Hij bleef met 4 kleine kinderen achter, 2 meisjes en 2 jongens.
Toen hij zich vestigde in Wergea heeft hij vanaf 1881 gewoond in het oostelijk deel van de hellingshuisjes, de twee westelijke werden bewoond door zijn personeel. Na de koop van de woning aan de overzijde van de opvaart zal hij hierheen verhuisd zijn. Binnen de familie doet n.l. het volgende verhaal de ronde. Op een nacht moet het verschrikkelijk gestormd hebben . Toen Tjibbele de volgende morgen uit zijn slaapkamerraam keek verwonderde hij zich erover dat hij Leeuwarden kon zien liggen. Wat was er gebeurd. Van de loods, welke in die dagen tot aan het water verlengd was, was dit gedeelte ingestort, zodat er opnieuw vrij zicht op de stad was ontstaan. Het dak en de spanten waren echter terecht gekomen op een in aanbouw zijnd schip, wat hierdoor een behoorlijk schade opliep. Tjibbele had dit alleen kunnen zien, als hij toendertijd woonde op pand Nieuwe Hoek 15. De verlenging van de loods is daarna niet weer herbouwd. Tjibbele hertrouwde 2 juli 1896 met JACOBJE JANS BETTEN van Haulerwijk.
In 1899 kocht Tjibbele opnieuw een perceel grond ten noorden van de werf ter grootte van 95 centiare voor 247 gulden. Hierop is in 1903 een nieuw huis gebouwd, wat vanaf die tijd tot op heden wordt bewoond door de eigenaren van de helling.
Daar bij de familie in Drachten op de Langewijk het eerste ijzeren schip in 1898 van de helling liep, zal het ook niet zo lang hebben geduurd dat dit ook in Wergea gebeurde. Het werfboek laat zien dat in 1901 het laatste houten schip/skutsje werd gebouwd. Reden hiervan zal zijn dat de ijzerbouw toen van start is gegaan en de houtbouw verdrong. Het eerste ijzeren skutsje of roefschip liep in 1902 van de helling.
Een bewaard gebleven blauwdruk van de bouw van een stalen ijsvlet uit 1909 ,voor de stad Elburg ten behoeve van de visserij aldaar, is wel bijzonder te noemen.
Men mag aannemen dat met de overgang op ijzeren schepen de meest gebouwde boten schouwen en pramen bleven. In een advertentie werd vermeld:” T.A. v. d. Werff, ijzeren en houten scheepsbouw en constructiewerken, Warga. Pramen te huur.” Pramen werden vaak ingeruild bij de bouw van een nieuwe, zolang deze niet waren doorverkocht, werden ze verhuurd.
Niet bekend is wanneer precies de ijzerbouw een aanvang heeft genomen maar dit zal toch zo rond 1902 het geval zijn geweest, gelet op de bouw van het eerste skutsje. Waarschijnlijk heeft Tjibbele hiervoor een gescheiden boekhouding bijgehouden, daar de gegevens over de houtbouw bewaard zijn gebleven. Die van de ijzerbouw werden veelal nog gebruikt, ook bij reparaties.
Door een Duitse inval op de werf tijdens W.O.2 zijn alle toen aangetroffen papieren , bouwtekeningen en andere documenten voor nader onderzoek door de Gestapo meegenomen en zijn daarna niet terug gekomen, wat nu een gat opleverd in de geschiedschrijving over de werf.
Zelf heeft Tjibbele het ijzervak niet meer geleerd maar had hiervoor een uitmuntende kracht in de persoon van “Grutte Roel”, Roelof van der Meulen. In een kasboekje uit 1921 komt zijn naam nog voor als huurder van een van de Hellingshuizen. Beide zonen uit zijn eerste huwelijk hebben op de werf gewerkt en daar ook hun opleiding genoten. Zoon Ate Tjibbeles tot 1909, toen hij op 21 jarige leeftijd de werf op Schilkampen te Leeuwarden overnam van Oebele Pieters v/d Werff. Auke Tjibbeles vertrok in 1918 naar een werf in Stavoren waar ook hij voor zichzelf begon. Een foto uit ong. 1924 laat het voltallig werfpersoneel zien, bestaande uit : Barteld Tj.v/d Werff , Ulbe Stienstra , Tjibbele v/d Werff , Jan Tj. V/d Werff , Sjouke Bovenga,(Sjouke Pream) , Auke v/d Kooi , Herman Tj. V/d Werff en Roelof v/d Meulen, (Grutte Roel).
Verder zijn als helling personeel nog bekend Pieter Jans de Boer en zijn broer Dubbeld, zonen van Jan Alberts de Boer. Deze was rond 1900 met zijn vrouw Frouk vanuit Munnekeburen naar Wergea verhuisd om aldaar op de helling van Eit van der Veen te gaan werken. Ook Pieter heeft daar eerst gewerkt, waardoor hij de bijnaam” Pieter Hellinkje” kreeg.
Tjibbele Ates was in 1915 medeoprichter van de Vereniging van Scheepsbouwmeesters en tot eind 1921 vice-voorzitter.
Op 17 oktober 1926 komt hij te overlijden. Bij de finale veiling op 4 mei 1927 werd BARTELD TJIBBELES v/d WERFF (1900-1977) zoon uit het 2e huwelijk, in Wergea beter bekend onder de naam Bartele, de nieuwe eigenaar van al het onroerend goed. Dit zal wel de nodige consequenties met zich mee hebben gebracht, daar er buiten de 4 kinderen uit het eerste huwelijk er ook nog 7 uit zijn tweede huwelijk waren. Op 7 mei 1927 had aansluitend nog een boelgoed plaats welke bijna geheel werd toegewezen aan Tjibbeles weduwe Jacobje. Barteld huurde daarna de gereedschappen van de werf van zijn moeder.
1927-1966
De start op de werf kon eigenlijk niet op een slechter tijdstip beginnen. De skûtsje bouw was vrijwel gestopt, het vervoer te water neemt geleidelijk steeds meer af en het vervoer over de weg toe. Ook nam na 1925 de handel in terpmodder snel af, de Friese boeren schakelden massaal over op kunstmest. Ook het turfvervoer uit de veenkoloniën minderde en zou op termijn grotendeels worden vervangen door steenkool, welk vervoer geschiedde per trein. De gehele economie raakt in verval met als dieptepunt de beursval in New York. Ondanks deze moeilijke tijden lukt het Barteld toch om het hoofd boven water te houden. Met een minimum aan personeel heeft hij deze jaren de werf gerund. Zijn broers Herman, Jan en Jo(hannes) hadden intussen ander werk gevonden.
In 1932 trad Barteld in het huwelijk met MAAIKE BOELES KOOISTRA. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren, Tine, Koosje, Boele (1938) en Tjib(bele)(1940).
In deze periode heeft een geleidelijke opkomst plaats in de bouw van plezierboten zoals salonboten, notarisboten en bakdekkruisers. Uit 1932 is de bouw van een bakdekkruisertje bekend de “Si-ja”voor een fam. Visser uit Dokkum. Bijzonder feit is dat dit scheepje volledig gerestaureerd is, in 2002, op dezelfde werf waar het gebouwd werd. Waarschijnlijk is dit scheepje opgevallen, want op 2 aug.1934 werd hier de voor de Dokkumer fam. Hiemstra gebouwde “Hilda” van 8 mtr. lengte te water gelaten. Een geweldige order was die van N.V.B. Staal. uit Leeuwarden die 25 pramen liet bouwen.Dit bedrijf stond op Schenkeschans en was voor vervoer geheel op het water aangewezen.Tot na W.O.2 heeft men hier veel onderhoudswerk aan overgehouden. Personeel wat in deze periode op de werf werkte bestond uit, Rein Kooistra, een zekere Wiebe, Ulbe Stienstra en Douwe Ulbes IJsselstein.
Een nieuwe tegenslag was het uitbreken van W.O.2 . Wegens gebrek aan materiaal kwam het werk op de helling grotendeels stil te liggen. Alleen klein reparatiewerk vond plaats. Gedurende deze tijd is de familie v/d Werff aktief geweest in het verzet. Ook onderduikers, waaronder een Joods gezin,wat als onderkomen een schip had wat in de loods lag, zijn door hun geholpen. Door verraad werd een deel van de verzetsmensen in het dorp opgepakt. Om dat men vreesde, dat door ondervraging, deze mensen zouden doorslaan, werd ijlings naar andere plaatsen voor de wapens gezocht. De motzolder in de loods op de werf was een van deze plaatsen. Toch lekte er iets uit, waardoor ook de fam. v/d Werff tijdelijk moest onderduiken en met hun de onderduikers op de werf. Alleen de evacuees bleven achter. Zoals al eerder in dit artikel aangegeven, werd bij de daarop volgende huiszoeking de aanwezige administratie meegenomen voor nader onderzoek. Het heeft de Duitsers echter geen aanwijzingen opgeleverd, gevolg was wel dat bijna alle gegevens over de werf hierdoor verdwenen zijn. Na vier weken keerden de mensen weer terug naar de werf.
Toen na de oorlog de draad weer moest worden opgepakt bleek het moeilijk om aan materiaal te komen. De wederopbouw kwam op de eerste plaats. Barteld kocht in 1946 een stuk of zeven teakhouten marine sloepen en bouwde deze om en op voor de pleziervaart. Vier van deze schepen kwamen in de verhuur.De eerste serie schepen met meeuwennamen. Barteld was hiermee na Douwe Hofstra uit Leeuwarden het tweede bedrijf in Friesland wat zich toespitste op deze tak van watersport.
Als personeel vinden we nu op de werf, Douwe Ulbes IJsselstein, Sjoerd Weenings en Doede Bethlehem. De beide laatste personen waren hier in de oorlog komen werken maar zijn omstreeks 1950 omdat er te weinig werk was vertrokken naar de Frico welk bedrijf toen een grote behoefte aan personeel had. Douwe Ulbes IJsselstein vertrok rond 1952 via Bijlsma in Warten naar de Nederlandsche Spoorwegen. Hij werd opgevolgd door Hendrik Overeinde die hier heeft gewerkt tot 1953/54. Ook zoon Boele maakte sinds 1951, toen 13 jaar oud, deel uit van het personeel. In 1956 werd de eerste kruiser naar eigen ontwerp gebouwd, “Meeuw” genaamd. Dit was de eerste van een reeks huurschepen welke in de hierop volgende jaren in de wintermaanden gebouwd werden. Zo werden achtereenvolgens in 1957 de “Explorer” en in 1959 de “Zeevalk”gebouwd. Dit schip heeft een lengte van 11 mtr. en is gezamenlijk gebouwd door Barteld, Boele en Tjib. In 1960 volgde de “Zeemeeuw” die door Barteld en Tjib tezamen werd gebouwd, het werd het laatste geklonken schip.Ook de lastechniek trachtte men nu onder de knie te krijgen, want de gangboorden van dit schip werden gelast door Harmen v/d Woude.
De zware gereedschappen welke op de werf gebruikt werden, waren handbediend, zowel de plaatschaar als de ponsmachine zijn nooit door elektrische vervangen. Als stille getuige van dit tijdperk staan ze nu nog in de loods. Ook werden de schepen met handbediende lieren de helling opgetrokken. Alleen de pomp van het smidsvuur en de handboormachines waren elektrisch. De werf was oorspronkelijk uitgerust met 2 sleephellingen, pas in de jaren zestig werd 1 ervan vervangen door een vaste railhelling en een verplaatsbare kleinere railhelling met lorries. Nu is alleen de vaste railhelling nog aanwezig. Vanaf 1956 werd het hout voor de opbouw en binnenbetimmering betrokken van timmerbedrijf Schildstra uit Akkrum, wat ook de geprofileerde afwerklatjes en schrootjes leverde. Werd bij de “Meeuw” alle betimmeringswerk nog uitgezaagd met een handzaag en een schrobzaag bij de volgende schepen gebruikte men een decoupeerzaagmachine. Door de voorprofilering was een uitgebreid assortiment aan houtbewerkings machines niet nodig en kon praktisch in alle gevallen met het aloude en opgenoemde handgereedschap worden volstaan. Het laswerk werd autogeen gedaan tot en met de laatste boot die op de werf werd gebouwd.
In 1960 raakte Barteld langdurig ziek en kon gedurende 3 jaar niet werken. Tjib die op dat moment in militaire dienst zat kreeg verlof om het bedrijf mee gaande te houden, ook was hij genoodzaakt zijn opleiding voor leraar nijverheidsonderwijs hierdoor op te geven.
In 1961 werd in opdracht van Dr. Lofvers uit Sneek , naar een ontwerp van Westra, een Noorse kotter gebouwd welke geheel werd gelast en kompleet opgeleverd. Daarna volgden voor de eigen vloot in 1963 de “Zilvermeeuw en in 1964 de “Mantelmeeuw”. In 1965 werd in opdracht de kruiser “Elan” gebouwd met een lengte 11 mtr. voor de Hr. De Ron uit Amsterdam ontworpen door Vripack te Sneek. Daarna volgde in 1966 de bouw van 2 casco’s van het zelfde model als de “Elan” voor Heren Hoving en Verkerk uit Haulerwijk.
1966-1978
In ditzelfde jaar namen BOELE en TJIB(BELE) het bedrijf van hun vader over. In 1967 werd in opdracht van Hr. De winter nog de motorkruiser “Ceres” gebouwd. In de herfst van 1968 werden de helling huisjes afgebroken om plaats te maken voor nieuwbouw. Beide broers waren intussen getrouwd waardoor er woonruimte bij moest komen. Tjib die tijdelijk op een boot woonde zou dit nieuwe huis gaan betrekken. Boele had het werfhuis reeds betrokken. In 1969 werd de nodige tijd gestoken in de in aanbouw zijnde woning. In 1970 werd er opnieuw een schip gebouwd de “Stormmeeuw” met een lengte van 8,5 mtr. In 1973 gevolgd door de “Ivoormeeuw” met een lengte van 9,5 mtr. Dit was het laatste schip wat tot op heden op de werf is gebouwd. De huurvloot bestond nu geheel uit een achttal moderne stalen kruisers.
In 1978 werd na lang beraad door de broers de beslissing genomen om ieder zijns weegs te gaan. Tjib zou het bedrijf gaan verlaten en elders als jachtbouwer zijn geluk beproeven. Wybren Kleefstra die vanaf zijn 15e jaar in 1970 zo nu en dan eens wat klusjes op de werf verrichtte, was na een paar jaar, op de vrijdagen en zaterdagen de vaste hulp om de teguggekeerde huurboten voor de volgende dag weer gereed te maken voor nieuwe huurders. Ook hij vertrok in 1978. Boele zou het bedrijf nu alleen in een afgeslankte vorm voortzetten.
1978-2001
Jelle van Wijngaarden die vanaf 1980 als zaterdagse hulp op de werf werkte, kwam vanaf 8 september 1983 in vaste dienst en is hier tot op heden nog steeds werkzaam. Om de bestaansbasis te vergroten werd langs de oever van het in 1974 aangekochte “hellingslân”, wat noordelijk aan het werfterrein grensde, een ligoever aangelegd. Het terrein werd ondertussen verhard. In 1988 werd hierin een jachthaven aangelegd en tevens voorzien van een trailerhelling. In 1991 staat het bedrijf dan te boek als, “scheepsbouwbedrijf met winterberging.”
In 1995 is er opnieuw een mogelijkheid om een stuk land aan te kopen , ten noorden van het eerdere perceel, langs de Wergeasterfeart. De bedoeling was om hierop een camping terrein aan te leggen. In 1997 hebben dan de eerste 4 caravans hierop een plaatsje gevonden. Als dan op 1 januari 1998 een verandering in het bedrijf plaatsvind, wordt het als volgt omschreven: Firma B.T. van der Werff “ De Onderneming”, omschreven als, “scheepsreparatiebedrijf annex jachthaven met camping en alles wat hier rechtstreeks en/of zijdelings mee in verband kan staan.” Firmanten zijn nu, BOELE v/d WERFF en zijn schoonzoon PIETER KLAZES POSTMA gehuwd met zijn dochter Jannie.
2001-nu
Als in 2001 Boele zich terugtrekt uit het bedrijf, heeft er wederom een verandering plaats. JANNIE neemt nu de plaats van haar vader in, samen met haar echtgenoot word het bedrijf nu voort gezet onder de benaming: “Jachtwerf van der Werff “ met als bedrijfsomschrijving: ”Winterberging voor schepen, jachthaven, camping voor stacaravans, verhuur van kruisers”. Wat ontbreekt is hierbij het onderdeel reparatie of restauratie, een tak van het bedrijf waaraan in de afgelopen jaren maar ook de jaren daarna bijzondere veel werk aan is besteed, met prachtige resultaten.
Restauratie van de 7 mtr. lange autoboot de “Elizabeth D” in 1999, welke ooit in de jaren dertig door de firma Van der Werff is gebouwd. Een geklonken ijzeren onderbouw met een opbouw welke vrijwel geheel in mahoniehout is uitgevoerd. In de romp moesten nieuwe plaatdelen worden ingeklonken zodat het oude ambacht en gereedschap nog steeds worden gebruikt.
De restauratie van de “Si-ja”in 2002 is al eerder genoemd .
In 2003 werd aan de restauratie begonnen van een gezonken bakdekker uit 1929 de “Maria” met een lengte van 14 mtr.en 2,5 mtr. breed. Nadat het casco, de motor en alle verdere technische voorzieningen waren aangebracht, is dit schip verder afgebouwd door de eigenaar J. Spoelstra uit Opeinde, die een zwager van de werf eigenaren is.
Een heel bijzondere opdracht was het restaureren in 2004 van de vroegere reddingsboot
“Jhr.Mr. J.W.H.Rutgers van Rozenburg” gebouwd in 1907 lang 11,5 mtr. breed 2,8 mtr. diepgang 0,75 mtr. Als extra kracht bij het repareren van het houtwerk , werd de hulp ingehuurd van Roelof Jans v/d Werff ook een telg uit dit bekende scheepsbouwers geslacht